Deze blogpost is in 2011 geschreven, maar volledigheidshalve opnieuw gepubliceerd.
Onder het grote vertrektijdenbord op Utrecht Centraal Station staat een man. In een strak zwart pak en met een kleine felrode roos in zijn hand. Hoopvol kijkt hij op zijn horloge.
Hij houdt de roos netjes rechtop tegen zijn borst aan. De man kijkt in het rond en bestudeerdt de grote groep mensen die zich op het station bevinden. Dikke mensen, dunne mensen, mensen met haast en mensen die rustig door de hal slenteren.
Allemaal verschillende mensen met hun eigen bestemming. Kakelende tieners op weg naar het schoolgebouw, zakenmannen – met een mobieltje tegen hun oor – op weg naar kantoor en een groepje vrouwen van middelbare leeftijd dat een dagje uit is.
De grote massa is in beweging en slechts een enkeling staat stil. Net als de man. Roerloos. Zijn rode roos lijkt het enige levende object dat kan leven zonder beweging.
De man kijkt nog eens op zijn horloge en zijn blik versombert. Niemand uit de grote massa lijkt voor hem te zijn gekomen.
Totdat er vanaf spoor 7 een prachtige vrouw de trap op komt. Ze kijkt klunzig om zich heen en loopt richting de man met het bloemetje. Een glimlach verschijnt op zijn gezicht.
Maar de vrouw vroeg alleen hoe ze het snelst in Amsterdam kon zijn. Ze had hem aangezien voor een stationmedewerker. De betekenis van de rode roos was haar volledig ontgaan.
Met pijn in zijn hart zag hij hoe de vrouw weer van hem wegliep. Hij rook aan de roos en liet hem daarna zakken. Hij sloot zijn ogen, even weg van de drukte.
Hij keek nog een keertje op zijn horloge, maar het was al te laat. Zijn net zo vrolijke gezicht was vervangen door een verscheurende blik. Ze komt niet.