Een aantal collega’s van me spreekt regelmatig over ‘zaken waar je dagdagelijks mee te maken krijgt’. Toen ik dat voor het eerst hoorde, dacht ik dat de collega zich versprak. Dat hij zichzelf dusdanig snel verbeterde, van dag naar dagelijks, dat het klonk alsof het één woord was. Maar een paar seconden later kwam hij er weer op: dagdagelijks. Ben ik nou gek, of zijn we hier woorden onnodig aan het verlengen? Dagelijks is toch per definitie ‘elke dag’? Wat voegt een extra dag daar nou aan toe?
Wat ik merkwaardig vind, is dat die onnodige toevoeging van ‘dag’ bij het uitspreken van dagdagelijks al prominent naar voren komt. Het woord dag komt immers al voor in dagelijks. Als we daar al niet het probleem van inzien, dan hebben we straks ook woorden als herhaalherhaling, besmetbesmetting en verzorgverzorging. Het voegt helemaal niets toe, maar dat lijkt de opkomst van het gebruik dagdagelijks ook niet te hebben gehinderd. Sterker nog, het maakt op zichzelf heldere woorden nodeloos ingewikkeld.
Dagdagelijks heeft volgens de Van Dale een oorsprong in België, waar het gebruikt wordt als bijvoeglijk naamwoord. Woorden.org heeft daar de definitie ‘gewoon’ aan gekoppeld. Met een treffend Belgisch voorbeeld: hoe geraken al die mensen zonder internet door hun dagdagelijks leven? Dat roept bij mij twee vragen op. 1. Waarom spreken we niet gewoon van het ‘dagelijks leven’, zoals in Nederland? En 2. Moet ik mij zorgen maken over de staat van het Belgische internet? Ik mag toch hopen dat dit voorbeeld niet is uitgekozen, omdat menig Belg zich dit dagelijks afvraagt.
VRT Taal heeft 11 jaar geleden een artikel geschreven over dagdagelijks. Het blijkt een germanisme. In Duitsland is het kennelijk veel gebruikelijker om woorden te verlengen of verdubbelen, zoals in tagtächlich en jahrjährlig. In het Duits blijkt tagtäglich ook daadwerkelijk een andere definitie te hebben dan täglich. Het Duitse dagelijks betekent ‘elke dag’, terwijl dagdagelijks ‘elke dag, zonder uitzondering’ betekent. Tagtächlig impliceert een (saaie) routine die nooit, maar dan ook nooit, onderbroken wordt. Je kunt in Duitsland dus beter dagelijks naar werk gaan, dan dagdagelijks.
Maar die definitie lijkt verloren te zijn gegaan in de sprong naar België en later Nederland. Dat vind ik betreurenswaardig, want dat zou het gebruik van dagdagelijks veel dragelijker hebben gemaakt. Dan was ten minste duidelijk dat we te maken hebben met iets dat elke dag gebeurt, of waarvan heel duidelijk is dat het een sleur betreft. Weet ik ook gelijk hoe iemand over ‘die dagdagelijkse zaken’ denkt.
Overigens ben ik niet de enige die zich stoort aan het gebruik van dagdagelijks. In 2015 heeft Vlaanderen massaal geklaagd over dat woord. Kennelijk is de afkeur zo sterk, dat het Team Taaladvies van de Vlaamse overheid het ‘niet duidelijk’ vindt of het woord wel tot de standaardtaal in België gerekend kan worden. Er is immers, aldus de website, een ‘niet te verwaarlozen groep taalgebruikers’ die zich verzet tegen dagdagelijks.
Nu ik de achtergrond van het woord ken, kan ik wel beter leven met het gebruik ervan door Nederlanders. Maar dan het liefst wel op de manier zoals hij in het Duits bedoeld is. Dan kunnen we de taaltruc wat mij betreft ook toepassen op andere woorden, zoals vliegvliegtuig (voor lijnvluchten die non-stop heen en weer vliegen), thuisthuiswerken (om de sleur van het werk te benadrukken) en filmfilm (voor films die echt filmisch te noemen zijn). En dan maar hopen dat we dankzij deze taalvernieuwing de dagdagelijkse werkelijkheid even kunnen vergeten.