Van de troonrede heb ik dit jaar vrij weinig meegekregen. De belangrijkste zaken die daarin naar voren komen, zijn vaak al van tevoren bekend of worden kort erna in een handzame samenvatting gegoten. Zo hoorde ik dinsdagavond in de auto per toeval wat er allemaal besproken was. De verslaggever deed de rede nog eens dunnetjes over. Hij wist te melden dat het kabinet niet gaat bezuinigen, maar zal investeren in baanbehoud. Ik verstond iets heel anders, namelijk dat het kabinet gaat investeren in baanbehout.
De ‘d’ werd als een ‘t’ uitgesproken. Heel kort raakte ik overvallen door dit woord, omdat het mij niet bekend voorkwam. Ik vond het nogal opmerkelijk dat een grondstof een van de hoofdonderwerpen van de troontrede bleek te zijn. Er zijn de afgelopen jaren veel duurzame houtsoorten bijgekomen, maar om uitgerekend daar – in deze crisistijd – de aandacht op te vestigen… En waar is al dat hout dan voor nodig? Wat wordt er precies vervangen? Gaat het hier om de woningbouw, of is het kabinet van plan alle rijksgebouwen van deze nieuwe houtsoort te voorzien?
Maar de belangrijkste vraag: wat is baanbehout? Ik had er (logischerwijs) nog nooit van gehoord en vroeg me hardop af waarom uitgerekend het kabinet opeens op de proppen kwam met dit magische, duurzame hout. De overheid loopt toch nooit voor op innovatie? Baanbehout klonk mij exotisch in de oren. Misschien was het vernoemd naar de plek waar deze houtsoort voor het eerst was ontdekt. Baanbe had best een klein tropisch eiland in de Javaanse Zee kunnen zijn. Of een tot voor kort relatief onbekend land in donker Afrika. Baanbe klonk in ieder geval wel als een goeie vakantiebestemming. Ik zag de reclameposters al voor me: Twee weken all-in naar Baanbe, voor nog geen duizend euro! Met foto’s van witte stranden, palmboompjes en cocktail-barretjes.
Heel even kreeg ik het idee dat er een wereld voor me open ging. Totdat ik het woord zelf nog eens herhaalde. En nog eens herhaalde. En nog eens, met de klemtoon net iets anders. Van het vakantie-oord was opeens niets meer over, toen het besef indaalde dat het hier om een puur economische kwestie ging. Niet ver van huis, maar in ons kleine koninkrijkje: het behoud van banen, werk of arbeid.
Terwijl ik mijn ogen strak op de weg hield, ging ik me direct afvragen waarom ik het woord niet direct had herkend. Is het de mix van de verwarrende uitspraak, mijn concentratie op de weg en misschien ook wel het verlangen naar (een gedegen) zomervakantie? Nee, volgens mij ging het om iets heel anders, namelijk dat ik het onlogisch vind dat de overheid het woord ‘baanbehoud’ gebruikt. Waarom spreekt het kabinet hier niet van ‘banenbehoud’? Dat is toch veel beter?
Baanbehoud lijkt me een woord dat mensen gebruiken als ze het over hun persoonlijke situatie hebben. Een kermisexploitant is bezig met baanbehoud. Een cabaretier is bezig met baanbehoud. En de pakketbezorger was zelfs al voor corona bezig met baanbehoud. De overheid, werkgevers en andere grote organisaties die zich met economische zaken bezighouden, horen mijns inziens te spreken over banenbehoud. Zij staan immers aan de lat om er zorg voor te dragen dat we straks niet met z’n allen op straat staan. Natuurlijk moeten ze ook naar het individu kijken, maar het gaat toch vooral om het grote plaatje. Zij moeten zien te voorkomen dat er na de tweede coronagolf ook nog een ontslaggolf volgt.
Als het over meerdere banen gaat, lijkt me het woord banenbehoud niet meer dan logisch. Dat woordt schept verder ook geen verwarring. Niemand zal bij het horen van dat woord, ook al is het uitgesproken als banenbehout, denken aan exotische eilanden met witte stranden. Baanbe klinkt nog wel als een locatie, maar Banenbe totaal niet. Het is gelijk duidelijk waar je het over hebt en het is ook nog eens veel sterker als de overheid zich bezighoudt met het behoud van meerdere banen, nietwaar? Laat de zorg om baanbehoud maar bij ons, dan kunnen de heren in Den Haag zich richten op het grotere geheel.
Gedachtenkronkels 🙂